Flexibel peilbeheer op het IJsselmeer - Beeldmateriaal toont de gevolgen voor rietoevers

Ramon ter Schegget is Adviseur Hoofdwatersystemen en Natuurbeheer bij Rijkswaterstaat. Hij gebruikt Beeldmateriaal onder andere om te kijken welk effect flexibel peilbeheer in het IJsselmeergebied heeft op de ontwikkeling van rietoevers. Het IJsselmeergebied is een belangrijke zoetwaterbuffer en een Natura 2000 gebied waar Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor is. 

Tot 2018 hanteerde Rijkswaterstaat in het IJsselmeergebied een vast zomer en winterpeil van respectievelijk NAP -0.20 en -0.40 cm. In 2018 stelde de minister van Infrastructuur en Waterstaat een nieuw peilbesluit IJsselmeergebied vast. Dit peilbesluit is flexibel en kent een bandbreedte waarbij de waterstand in de zomerperiode schommelt tussen de  -0.10 en -0.30 cm NAP (sturen op -0.20 cm NAP). In de winter wordt gestuurd op NAP -0.40 cm NAP. 

Waarom flexibel peilbeheer?

Ramon legt uit dat een flexibel peil helpt om beter te reageren op de gevolgen van de klimaatverandering en de behoeften van gebruikers. Waterschappen rondom het IJsselmeer onttrekken ’s zomers veel water aan het IJsselmeergebied, zodat ze tijdens droogte toch voldoende water in hun beheergebied hebben.. In de winter, als er veel aanvoer van water is, veel neerslag en weinig verdamping, slaan de waterschappen juist weer meer water uit richting het IJsselmeergebied. Zo voorkomen ze in hun gebied onder andere wateroverlastsituaties. Een hoger peil in de zomer zorgt ervoor dat de gebruikers van het water, waaronder de waterschappen, genoeg water kunnen onttrekken. Een lager streefpeil in de winter zorgt voor meer beschikbare ruimte om water op te vangen.’

Evaluatie in 2025

In 2025 evalueert Rijkswaterstaat het project Flexibel Peilbeheer aan de hand van verschillende thema’s, waaronder de ontwikkeling van rietzones. Ramon: ‘Die rietzones zijn belangrijk in het kader van de Natura2000 doelstellingen en de Kaderrichtlijn Water (KRW), die eisen stellen aan de waterkwaliteit en de ecologie. Hierbij geldt: hoe breder en meer (water)rietzones, hoe groter en geschikter het habitat is voor de aangewezen doelsoorten.’ 

Beeldmateriaal: het rietareaal bepalen

Om te kijken hoe de rietzones zich ontwikkelen, maakt RWS gebruik van Beeldmateriaal. Ramon: ‘Aan de hand van lage resolutie- en infraroodfoto’s bekijken we wat het rietareaal is op geselecteerde locaties. Dit doet adviesbureau Nelen & Schuurmans voor ons. Een GIS-analyse laat daarbij zien hoeveel van de oever bestaat uit water, bos, gras, riet, enzovoort. Door beelden uit verschillende jaren te vergelijken, zien we waar rietzones zijn toe- of afgenomen. Om de GIS-resultaten te toetsen gaan we ook ieder jaar het veld in.’ 

Veldonderzoek: met kaplaarzen in het riet

Het veldonderzoek, op zo’n zeventig rietlocaties, wordt uitgevoerd door adviesbureau Scirpus. Ramon, die zo nu en dan meegaat: ‘Ieder jaar meten we een derde van de locaties. Dat betekent: waadpak aan, meetlint, GPS en tablet mee. Zo bepalen we de hoogte, dichtheid, dikte, van het riet en ook de soortensamenstelling. Verder meten we ook de lokale waterstanden. Hoe verder de rietzone het water in staat ten opzichte van het nulpunt uit 2018 hoe beter, want dat betekent dat het aandeel waterriet is toegenomen. Dit is belangrijk voor verschillende N2000 doelsoorten, waaronder de grote karekiet.’ 

Natuur blijft dynamisch

Ramon is tevreden over de combinatie van Beeldmateriaal en veldonderzoek, maar er zitten ook haken en ogen aan. ‘De luchtfoto’s worden gemaakt tussen april en augustus, maar het veldonderzoek kan pas plaatsvinden na het broedseizoen, dus tussen september en oktober. We werken dus met informatie van twee momentopnames, maar het belangrijkste is dat we een goed beeld krijgen van de riettoestand en het oppervlak. Dat beeld hebben we gelukkig wel. De eindevaluatie komt in 2025 en ik verwacht voorzichtig dat het flexibel peilbeheer een positief effect heeft op de ontwikkeling van riet.’